Het is zondag en de dag vraagt naar soep.
Want de herfst is er, hij kruipt tussen de kieren en wringt zich ongevraagd naar binnen. We trekken onze schouders op en veranderen onze kleren en kleuren. De wind jaagt en eindelijk, na een veel te lange droogte regent het weer. De druppels vallen zwaar en koud in de uitgedroogde aarde en ze drinkt gulzig en klokt het water naar binnen. Het teveel blijft liggen in grote, stoffige plassen waar we met slijkige klompen doorheen baggeren.
We slepen vochtig hout naar binnen in oude appelkratten en manden van riet en starten het vuur in de zwarte ijzeren kachel. Ik stapel de latjes die achterbleven na het breekwerk. Bijna 100 jaar geleden in fijne repen gehakt en bestreken met de gelige kalkmortel van plafonds. Latjes met resten oud paardenhaar en wit stoffig gruis. Het oude huis start het vuur op en verwarmt het nieuwe. Ik denk aan de paardenstaart die schroeit en verast.
Vuur maakt geluid. Het loeit en draait rond in kolkende vlammen. Het lijkt op een wervelende orkaan die gevangen zit in ijzer en tegen het glas beukt. Golven van hitte breken het stucwerk achter de kachel. Zoals gewoonlijk stapel ik te veel en te vrijgevig en de kachel steunt en tikt, ritmisch en geruststellend.
Ik pel de ui en ontmantel de rokken. Het zachte vlies tussen de lagen rolt op en ik bedenk hoe je tussen scherpe dingen soms onverwachte zachtheid vindt. Ik snij de groenten in grove stukken en al snel geurt het huis naar thuis.
Ik denk terug aan de zondagen waarop mijn moeder ons naar de poelier stuurde voor een kip van rond de 100 frank. De vrouw van de poelier had een kort kapsel dat waarschijnlijk op zaterdag gekruld was met ijzeren rollen die vastgezet werden met pinnen met kleurrijke plastic bolletjes op het uiteinde. Ze had de ronde, vlezige armen van een vrouw van vijftig die te veel van zoetigheid hield. Ze droeg altijd een gebloemde schort met knopen vooraan en platte handige schoenen. De kippen lagen naast elkaar, gerangschikt volgens gewicht, in een grote, witte kofferdiepvries. De koude liet grote waaiende wolken ontsnappen als het deksel openging. De kippen lagen bleek en bloot naast elkaar en de vrouw van de poelier wikte en woog. 100 of 104 frank maakte wel degelijk een verschil. De kip werd ingepakt in het witte papier van de friturist en ik voelde door het papier heen de huid schuiven tegen het koude vlees.
Thuis gekomen liet mijn moeder de kip in de ketel zakken. Ze dobberde tussen de groenten alsof ze een bad nam. Het leek alsof de kip uren lang in de soep lag te pruttelen en na een tijdje zagen we dikke vetogen drijven tussen de stukken wortel en prei. Het huis geurde naar zondag, naar bouillon en warmte en we plukten na de soep het vlees los met onze kleine handen.
Ik kijk naar buiten en zie onze kip scharrelen in de wildernis die onze tuin is. Ze zoekt onverstoorbaar tussen de vallende bladeren en woelt in de modder met haar nagels. Haar witte pluimenpoten nu zwart van het slijk. Ze lijkt voor zover ik het kan beoordelen vrij gelukkig. Ik pureer de soep met enkel groenten, schep ze dampend in kommen en gooi nog een blok op het vuur. We steken het licht aan en schuiven wat dichter bij elkaar.
댓글